De varkensfokkerij rond Almelo

 

Geschreven door: Henk Slaghuis

 

Inhoud


1. Inleiding

2. Het Loboor of Inlands Varken

3. Begin georganiseerde varkensfokkerij

4. Exportverbod

5. Import Deense Landvarkens

6. Dekstations

7. Fokkers

8. Kunstmatige Inseminatie

9. Gebruikskruisingen

10. Bestuursleden, inspecteurs en andere specialisten

 

1. inleiding

In de boerensamenleving rond Almelo was de varkenshouderij gedurende tientallen jaren een goed renderend onderdeel van het gemengde bedrijf. Al na de eerste wereldoorlog ontstond een zekere mate van een specialisatie. Een aantal boeren legden zich toe op de stamboekfokkerij. Deze fokkers behaalden daarmee grote resultaten regionaal, en provinciaal en ook zeker nationaal. De melkkoe genoot bij de Almelose boer sinds jaar en dag echter meer status dan het varken.

In de tweede helft van de vorige eeuw weerden nog al wat Almelose boeren door de stadsuitbreiding genoodzaakt ergens anders een nieuw bedrijf te beginnen, tegelijkertijd zette de specialisatie door, de bedrijven ontmengden. de boeren legden zich meer en meer toe op de melkveehouderij. op een aantal bedrijven werden naast de melkkoeien nog wat vleesvarkens gehouden. De fokvarkens verdwenen vrijwel geheel. Eén gespecialiseerd fokbedrijf bleef over.

2. Het Loboor of Inlands varken.

Het Loboor of Inlands varken kende men in Nederland onder verschillende namen zoals het Friese varken, het Drents varken, het Gelders of Zuid-Hollands varken. Deze regionalen type gingen op in allerlei wilde kruisingen. Het Inlands of Fries varken, het Limburgs varken en het Zeeuws- Vlaams hadden tijdelijk enige betekenis. In de literatuur wordt zelfs melding gemaakt van het Almelose varken. Welke specifieke eigenschappen het Almelose varken had is niet meer te achterhalen.

Het Inlandse Varken werd te laatrijp geacht, had veel slachtverlies, te dik spek en was minder geschikt voor de export die toen langzamerhand op gang kwam.

3. Begin van de georganiseerde varkensfokkerij

Rond de eeuwwisseling van de 19de en de 20ste eeuw hielden de boeren in het oosten van het land in de zomer gewoonlijk een koppeltje varkens om afvalproducten van de oogst te benutten. Een deel van het zelf verbouwde graan werd aan de varkens gevoerd. Men had dan in het najaar slachtvarkens, waarvan kosten als pacht of hypotheekrente kon worden betaald. Het jaarrond produceren van varkens was moeilijk. Het inlandse varken was daar niet op gefokt, terwijl de voeding en de huisvesting daarop ook niet afgestemd waren.

Met de oprichting van de Melkfabriek en de Landbouwbank kwam ondermelk, karnemelk en mengvoer beschikbaar, een belangrijke basis voor een goede voeding. Mede door de betere voeding en beter fokmateriaal begon de varkenshouderij zich te ontwikkelen tot een belangrijke bron van inkomsten op de gemengde bedrijven. Er kwam export van varkens op gang van lichte slachtvarkens en vers vlees naar Engeland.

In 1908 werden Rijksveeteeltconsulenten aangesteld, die de taak kregen de teelt van de landbouwhuisdieren te bevorderen. De eerste aanzet tot verbetering van de varkensstapel deden de landbouworganisaties door het stichten van ’fokstations’.Deze fokstations werden onder meer bevolkt met geïmporteerd uitgangsmateriaal van het Veredeld Duits Landvarken( VDL), een in Duitsland gefokt Landvarken type. Het VDL-varken was vroegrijp, sterk en vruchtbaar en paste beter op de toenmalige bedrijven dan het Inlandse varken. Belangrijke fokstations voor het VDL waren Boerderij Twickel en Boerderij Grasbroek, beide te Ambt-Delden.


In 1912 werd het Stamboek voor het Verbeterde Landvarken in Twente opgericht door De Boer van Boerderij Twickel en door J.R.Dull uit Almelo, een oud-militair, min of meer een herenboer, die in Ambt-Delden boerderij‘Grasbroek’ beheerde.

Later, na de eerste Wereldoorlog werd in1920 een Varkensstamboek voor Gelderland en Overijssel opgericht, dat in 1930 weer werd ontbonden in afzonderlijke stamboeken voor de beide provincies.

De stamboeken begonnen met het kenmerken van de varkens, geboorte registratie en exterieurkeuring.

Naast de stamboeken werden plaatselijke fokverenigingen opgericht, die zich bezig hielden met varkensverbetering in hun regio en deoor het beschikbaar stellen van goede dekberen. Op de O.L.T.H.A., een land- en Tuinbouw- en handel en Nijverheids tentoonstelling in 1927 werd, getuige de catalogus een VDL dekbeer ingezonden door Schelfhorst - Schapendwarsdijk. Overige inzendingen uit Almelo waren van J.H. Alberts - Leemslagenweg, J BAnis - BAvinkelsweg, J.H. Hammink - Bavinkelsweg, J.M. Kamphuis - kanaal en B. Sonder uit het Windmolenbroek.

 

4. Exportverbod

Door een mond- en klauwzeer uitbraak in 1926 werd de export van de levende varkens en vers vlees naar Engeland stil gelegd. Slechts export van bacon was toegestaan. Hierop was de fokkerij en de afzet niet ingesteld. Het VDL varkens was minder geschikt voor bacon.

Men toog naar Denemarken, waar men zich al jaren op baconproductie had toegelegd, door middel van een zeer goede organisatiestructuur van de fokkerij met erkende-gecontroleerde fokbedrijven en met het zogenoemde selectiemesterijonderzoek. Selectiemesterijen waren centrale proefstations waar viertallen biggen van verschillende afstamming onder gelijke omstandigheden werden gemest om betrouwbaar informatie te verkrijgen over de erfelijke aanleg voor groei, voederconversie en slachteigenschappen.

5. Import van Deense Landvarkens

Vanaf 1930 werden in Nederland selectiemesterijen gesticht, de eerste was Aver-Heino bij de Proefboerderij in Heino. In het begin van de jaren dertig werden voorts Deense Landvarkens geïmporteerd. Onder leiding van Ir. R. G. Anema, de Rijksveeteeltconsulent speelde de provincie Overijssel landelijk een leidende rol in de fokkerij met het Deens Landvarken. Biggen van de eerste Deense import gingen naar de familie Kleise aan de Paradijsweg. De opfok van de importbiggen ging eerst moeizaam. Het waren fijnere, gevoeliger varkens, die hogere eisen stelden aan voeding, huisvesting en verzorging. Met veel geduld en het verstrekken van levertraan heeft de familie Kleise de fokkerij met de Deense Landvarkens op gang gebracht. Het geduld en de inspanningen werden beloond. Een zeug uit deze import Fröken D2 is van fundamentele betekenis geworden, als basis zeug voor het ontstaan van het latere Nederlands Landvarken. Bij de familie Kleise werden aanvankelijk ook Deense beren ter dekking beschikbaar gesteld.

 

 

6. Dekstations

In 1938 wordt een beer Sandbaek 950 vermeld, geboren in 1935 met als eigenaar Coöp Landbouwvereniging Almelo. Na de Tweede Wereldoorlog gingen de dekberen van de Varkensfokvereniging Almelo naar de familie Kamp aan de Windslaan. Op dit dekstation hebben beren gestaan, die van grote invloed op de fokkerij zijn geweest. De in 1946 uit Denemarken afkomstige beren Vermund D5E en Finn D9, opgevolgd door de Gelderse Selko 2500, een nazaat van de bij de Wed. Kleise gefokte Allard 343E.

Vermund D5E Deense importbeer, die via zijn dochters veel invloed kreeg op de NL-fokkerij.

De verenigingsberen gingen later naar de familie Ezendam in de Bolkshoek. Dit dekstation werd beëindigd na de oprichting van de Varkens KI. Particuliere dekstations waren: Herman Hammink Derksweg, Jan Hammink Boershuisweg, Nico Hammink Aadorp en de familie Smeijers Bleskolk.

7. Fokkers

De nakomelingen van de uit Denemarken ingevoerde varkens kregen regionaal en provinciaal, maar ook nationaal veel invloed. Jan Post van Erve “De Kooi” kocht van Kleise een zeugje, de latere sterzeug Corrie D 104. Deze gaf met Allard 343E een toom biggen, waaruit Gerrit Jan Hammink, Wateregge een paar zeugjes aankocht, waaronder Foekje 1441, een beste zeug met uitzonderlijk goede fokprestaties.

Als fokkers genoten de Versteegs een grote bekendheid. De familie Versteeg, Bets, Gerrit en later Bert, van het Groot-Wierke behaalde grote successen in de fokkerij met landelijk bekende zeugen als, Laura, Louise, Letta en de beren Vaak, Reo en Lord.

Beer Vaak, gefokt bij Versteeg, Groot-Wierke een der eerste KI- beren in Overijssel

Deze fokfamilie stamt nog regelrecht af een uit Duitsland ingevoerde VDL zeug van Boerderij Twickel. Nico Versteeg van de Oude Wierdenseweg heeft de fokkerij met deze fokfamilie lang voortgezet. In 1991 stonden nog 3 beren uit deze fokkerij op de Schweinebesamung Westfalen - Lippe Aschberg.

Beer Deutz, van KI Westfalen-Lippe, gefokt bij Nico VersteegDe Versteegs, Bernard en Gerrit van de Mooie-Vrouwenweg en Freek Versteeg van de Maatkampsweg behoorden ook tot de betere fokkers. Actieve fokkers waren voorts Hendrik Jan en Henk Holterman. Leemslagenweg.

De fokkerij van Jan en Jannes Veldhuis, Kooikersweg genoot ook bekendheid. Uit een zeug van Veldhuis werd bij Demmer in Albergen de nationaal kampioenbeer 1955, Leonardus 3664 geboren.

De Varkens KI. Heino had begin jaren zeventig de bestfokkende gefokt bij Bernard Hemmink Kooikersweg.

Rond en na de tweede wereldoorlog hebben zich met de stamboekvarkensfokkerij bezig gehouden: Alberts - Leemslagenweg, Banis - Bavinkelsweg,Brouwer - WAteregge, Gast - Bornerbroek, GAst Noordbroeksweg, Hinsenveld - Bornerbroek, Holsbrink - Bleskolk, Kamp - Windslaan, Knoop - Knoefsweg, Kromhof - Bornerbroek, Koning Gravenallee, Post - Albergen, Smeijers - Bleskolk, Steenhagen - Ootmarsumsestraat, en Tanke - Vrouwenweg. Door specialisatie, bedrijfsbeëindigingen en verhuizingen zijn al deze fokkerijen opgegeven. Er is bij Almelo nog één vooraanstaand Topigs top-subfokbedrijf, dat van Edwin Tijink Achterhoeksweg met een capaciteit van 330 zeugen.

8. Kunstmatige Inseminatie

De provincie Overijssel liep voorop met de opzet van de KI bij varkens. Het initiatief hiertoe nam aanvankelijk de Gezondheidsdienst. De reden was primair het verbreken van het contact tussen zeug en beer, een belangrijke preventie voor de verspreiding van ziekten.

Rond 1960 werd in Almelo een KI vereniging opgericht met als leden elf plaatselijke varkensfokverenigingen, waarmee de leden indirect lid waren van de KI.

De beren waren aanvankelijk gehuisvest in een aparte stal bij het rundvee KI station aan de Kooikers weg. Na een brand werden de beren voor tijdelijk ondergebracht bij Bernard en Henk Hinsenveld in Bornerbroek en bij Hein Oude Voshaar aan de Kooikersweg. In 1968 werd een mooi, nieuw, houten station gebouwd aan de Kooikerweg met plaats voor 22 beren. Ook op dit station brak een brand uit. Daarna werd een fusie aangegaan met de KI Oost- Twenthe te Fleringen.

Nationaal kampioenbeer Albert 6300.

De Varkens KI Almelo boekte in 1964 een groot succes op de nationale tentoonstelling in s’Hertogenbosch met het kampioenschap van de in Noord-Brabant gefokte beer Albert 6300.

In 2008 fuseerden de coöperatieve KI Verenigingen in Nederland samen in de Varkens KI Nederland. De leden van de “Varkens KI Twenthe” wezen deze fusie af en wensten zelfstandig te blijven.

9. Gebruikskruisingen

In de jaren zestig vonden een aantal ontwikkelingen plaats die de weg vrijmaakten voor een grootschaliger en gespecialiseerde bedrijfstak. Dit waren de al genoemde KI, de aanpak van de varkensziekten bestrijding, nieuwe huisvestingssystemen, ook de fokkerij onderging vanaf die tijd grote vernieuwingen.

Gebruikskruisingen bleken duidelijk betere resultaten te geven. Rond Almelo werd relatief veel stamboekfokkerij bedreven met Nederlandse Landvarkens. De toenmalige gebruikskruisingen werden toegepast met Groot -Yorkshire ras dat in Overijssel niet voor handen was.

Bernard Stegehuis van de Leemslagenweg was de eerste die met succes een Gelderse Groot-Yorkshire beer inzette. Maar het kon ook op een andere manier. Jan Löwik van de Kesselerweg had een vooruitziende blik en kocht al in het begin van de jaren ‘50 Yorkshire zeugjes in het Gelderse Beltrum en kruiste die met Nederlands Landvarkenberen.

Zwier Hondebrink, Bolkshoeksweg en Jan en Gerrit Aalenhuis, Brandrietsweg namen later deel aan het Cofok- Programma.

10. Bestuursleden, inspecteurs en andere specialisten

Hoewel de Almelose boerengemeenschap de rundveefokkerij het hoogst in het vaandel had hebben vertegenwoordigers een flinke bijdrage geleverd aan de varkensfokkerij. Zo was Jan Post van “Erve De Kooi” in de naoorlogse jaren voorzitter van het Varkensstamboek voor Overijssel. Henk Holterman was van 1984 tot 1988 bestuurslid van het Varkensstamboek Oost-Nederland, vanaf 1988 van Varkensverbetering Noord en daarna tot 2003 ook nog van Pigture.

Jan Vreeman, controleur bij de Fok-en Controlevereniging, heeft in de oorlogsjaren inspectiewerk verricht voor het Varkensstamboek.

Henk Holsbrink werd in 1942 hulpinspecteur en in 1950 hoofdinspecteur van het Varkensstamboek voor Overijssel. Hij had in gedurende een drietal decennia een grote invloed op de fokkerij, mede door de sterk stimulerende rol bij de opzet van de Varkens KI.

Jannes Veldhuis met drie dochters van Lord

Jan Post                                     Henk  Holsbrink

Henk Hinsenveld was gedurende vele jaren inspecteur eerst bij het Varkensstamboek voor Overijssel en later bij het Varkenstamboek voor Oost Nederland.

Jan Holsbrink, Vriezenveenseweg werd in de jaren zestig bedrijfsleider van het Varkensproefbedrijf “Bantham” van het Instituut voor Veeteeltkundig Onderzoek.

Henk Slaghuis, Bolkshoeksweg werd in 1959 bedrijfsleider van de nieuwe selectiemesterij voor Gelderland en Overijssel te Lochem en ging na tien jaar naar het Varkensfok -en Selectiebedrijf Cofok B.V. te Oosterhout in de Betuwe.

 

Ressen April 2010 Henk Slaghuis