Gebeurtenissen op het platteland ten noordoosten van Almelo
tijdens de oorlog 1940 – 1945

 

Geschreven door Jan Löwik (1925 - 2011)

 

Begin van de oorlog.

Op 10 mei 1940 ging om 8 uur ’s morgens het gerucht dat duitse soldaten ons land binnentrokken. Dat moest ik samen met de buurjongens natuurlijk zien. En jawel, bij de Mooie Vrouw stonden wij met een grote groep te kijken en daar kwamen 22 duitse soldaten te paard aan met mitrailleurs voor op het paard. De soldaten keken wild en onwennig in het rond. Verder was er niks te zien en wij wilden weer naar huis gaan. Maar ineens kwamen de Nederlandse soldaten eraan. De Duitsers waren inmiddels op het Sluitersveld, maar 3 soldaten waren per ongeluk de Krommendijk ingereden.

Toen zij terug kwamen werden zij beschoten door de Nederlanders. Een duitser werd dood van het paard geschoten. De andere duitsers kwamen terug van het Sluitersveld. Op de brug over de Loolee, nu Markgraven, stonden betonnen putringen met zand gevuld. In de Krommendijk liep een man die nogal nieuwsgierig was. Hij moest voor een duitse soldaat uit lopen totdat ze bij de putringen waren. Inmiddels schoten de Nederlanders ook. Het vuurgevecht duurde ongeveer een half uur. Toen gaven de 50 Nederlandse soldaten zich over: allemaal met de handen omhoog. Wij begrepen er niks van de ze zich zomaar overgaven, de geweren en munitie allemaal op een hoop gooiend.
Later werden de soldaten afgevoerd, niemand wist waarheen. Het was een heel vreemd gezicht om te zien. Dit was de inval van de duitsers aan de rand van Almelo.

Veearts Rutgers

In de oorlog was dokter Rutgers de veearts in en rond Almelo. Een zeer geliefde veearts om zijn vak, maar ook om zijn medeleven met alles wat er in de Almelose boerengezinnen gebeurde. Hij was ook druk met de fokkerij van paarden , koeien , schapen, geiten, varkens en kippen. In de oorlog had men een veeboekje waarin alle dieren van het bedrijf stonden vermeld. Op basis van dit boekje werd door de duitsers bepaald hoeveel kilo vlees je ieder jaar verplicht aan hen moest leveren. Dit begon eind 1942. En ging ook in 43, 44 en 45 door.
Er was veel te weinig vlees in de oorlog. Iedereen kreeg een bepaald aantal vleesbonnen. Dit was veel te weinig. Ook in de 3 Almelose ziekenhuizen, te weten het Diaconessen Ziekenhuis, het Algemene Ziekenhuis en het R.K. Ziekenhuis, was een groot vleestekort. Dr. Rutgers wist hier een oplossing voor, nl de noodslachting.
Dit moest allemaal zeer voorzichtig gebeuren, want het was natuurlijk geen èchte noodslachting. Het waren gewoon gezonde koeien en varkens. Wanneer er een koe of varken nodig was, kwam dr. Rutgers bij de boer of hij al gauw weer verplicht een aantal kilo`s moest leveren aan de duitsers. Je kreeg daarvoor een aanslag op basis van het aantal dieren. Als de veehouder moest leveren, dan werd er overleg gevoerd wanneer de noodslachting plaats moest vinden, meestal op een middag of avond. Dan kreeg je opeens bericht dat de koe naar het abattoir in Almelo gebracht moest worden. Daar aangekomen stonden de 2 slachters, de heren Tabois, al klaar met het masker om het dier dood te schieten in de wagen. Dan werd de koe met een takel naar binnen gebracht en vervolgens geslacht. Daarna kwam veearts Rutgers om de koe te keuren. Wanneer een koe 300 kg woog, werd er 60 – 90 kg vlees afgekeurd. Dit werd verdeeld onder de veehouder, de slagers en de veearts. De rest ging naar de ziekenhuizen, waar dit vlees zeer welkom was.
Zodoende heeft dokter Rutgers zeer goede werken gedaan. De duitsers kregen op deze manier dus te weinig vlees aangeleverd. Over deze noodslachtingen mocht met niemand gepraat worden want dat was zeer gevaarlijk in oorlogstijd. Maar gelukkig is het altijd goed gegaan.

Ausweis

Naarmate de oorlog langer duurde kwam er steeds minder te eten en werden de duitsers steeds gevaarlijker. Er kwamen allerlei regelingen, o.a. het Ausweis.
Dit was een bewijs dat je op een boerenbedrijf mocht werken en geen arbeidsplicht had voor de Duitsers. Zo kreeg ik, Jan Löwik, een Ausweis op een rare manier.
Ik was op dat moment 18 jaar. Toen ik op de fiets terugkwam uit Aadorp, kwam er een koppel koeien de wei uitlopen en ging richting Almelo. Ik heb ze tegengehouden en geholpen om ze weer in de wei te krijgen. Toen dit klaar was vroeg de boerin of ik een kopje koffie wilde. Graag natuurlijk en na een gezellig praatje tijdens de koffie wilde ik weer huiswaarts. Toen vroeg de heer des huizes of ik wel een Ausweis had. Nee, was het antwoord. De boer ging naar de voorkamer en kwam terug met een Ausweis voor mij. Dit was mooi, maar het was wel even schrikken. Later hoorden we dat de man lid was van de NSKK. Dit was de organisatie onder de SS. Gelukkig hadden we het niet over de oorlog gehad! In het laatste jaar van de oorlog heb ik het 4 keer moeten laten zien aan de duitsers.

Franse soldaten

In de eerste jaren van de oorlog was alles nog redelijk rustig, maar daarna werd het minder rustig en vooral gevaarlijker. Ook was er minder krachtvoer voor de koeien, de varkens en de kippen. Het voer was allemaal op de bon, dus je kon gewoon veel minder vee houden. Zodoende stond een van onze beide kippenhokken leeg. Op een vroege morgen in het voorjaar van 43 werd ik tijdens het kippenvoeren opgeschrikt door een raar geluid uit het lege kippenhok.
Ik was toch wel bang en haalde mijn vader, die natuurlijk dacht dat ik mij wat verbeeldde. Wij hoorden weer rare stemmen gingen voorzichtig naar binnen.
Het waren, bleek later, 3 franse soldaten die waren gevlucht uit krijgsgevangenschap in Osnabruck. Ze hadden naar ons geroepen, maar wij verstonden geen frans.
Ze waren heel bang en vroegen of er ook Polizei was. Nee zeiden wij, waardoor ze al wat rustiger werden. Ze maakten bewegingen dat ze graag wat te eten  wilden hebben, wat natuurlijk voor elkaar kwam. Ze hadden in 4 dagen niets te eten gehad. Later werd ons duidelijk dat ze weleens bij een boer melk, die ze in het deksel goten, uit de melkbus hadden gedronken.
Ze waren erg moe en angstig. Ze hadden alleen een kompas en een rubber landkaartje ter grootte van 3 luciferdoosjes bij zich. Dat kompas was net een dobbelsteen, maar ze konden ons wel aanwijzen waar ze waren, aan de rand van Almelo. Ze vroegen of ze 1 nacht mochten blijven, maar dat werden er 4.
Toen waren ze weer goed uitgerust en op krachten. Ze zeiden: als we maar in België zijn, dan komt het wel goed. Hun methode was: altijd naast de weg blijven lopen in zuidelijke richting, ook als er water naast was, dan liepen ze gewoon met natte kleren verder. (Toen wij ze vonden hadden ze ook alleen maar oude koedekens om en hingen hun kleren te drogen in het kippenhok) Na 4 nachten goed slapen en overdag goed eten en drinken moesten ze verder. We hebben ze een groot roggebrood en een stuk droog spek meegegeven. Daar konden ze mee in België komen, zeiden ze blij en dankbaar.
Het vertrek was erg emotioneel voor beide kanten. Ze wilden graag ons adres mee hebben, maar dat was veel te gevaarlijk. Stel dat het misging, dan wist de politie dat wij hun geholpen hadden. Wij hebben wel hun adressen gekregen. Ze kwamen alle 3 uit Parijs.

Na de oorlog waren wij wel erg nieuwsgierig hoe het met hen was afgelopen. Omdat wij geen frans kenden, hebben wij meneer op den Akker, hoofd van de MULO, gevraagd om ons te helpen. Hij kwam in de oorlog altijd bij ons melk halen. Deze meneer is gaan schrijven naar het franse Rode Kruis. Na ongeveer 3 maanden kwam er bericht terug dat ze alle 3 gezond in Parijs waren aangekomen. Een half  jaar later kwam er bericht van de Franse ambassade dat president de Gaulle medailles en lintjes met oorkonde kwam uitreiken in de kazerne in Arnhem. Hiervoor werd ook mijn vader uitgenodigd. Dit was een hele belevenis: aan 22 personen uit heel Nederland werden medailles en lintjes uitgereikt. Het was een mooie middag, want er was koffie, een borrel en goed te eten. Een geweldige dag om nooit te vergeten. We werden nogmaals bedankt voor het medeleven met de 3 krijgsgevangenen die daardoor heelhuids waren thuisgekomen.

Hooi-, stro-  en kabelwacht

Voor de terugtocht van het leger naar Duitsland hadden de duitsers in 1944 – 1945 niet veel vervoersmiddelen meer. De militaire vrachtwagens waren in slechte staat en ze hadden geen mankracht meer om ze te repareren. Daarom werden veel paarden en wagens gevorderd van de boeren, soms aangespannen en al, wat niet altijd goed afliep. Er werd daarom ook veel hooi en stro gevorderd. Vanaf 1943 verplichtten de duitsers de nederlanders om dienst te doen als hooi- en strowacht. Dit hield in dat, vooral ’s winters, de wacht moest worden gehouden bij het hooi en stro dat de duitsers hadden gevorderd van de boeren. Zij waren bang dat dit in brand zou worden gestoken door het verzet. Ook moest er wacht worden gelopen bij het spoor, de zogenaamde kabelwacht. De kabelwacht heeft 2 winters geduurd en was ook veel omvangrijker. Er moest worden opgepast langs de spoorlijn van Wierden naar Borne, overdag 1 kilometer per man, en ’s nachts 500 meter per man. Als hier toch wat mis ging, werden de oppassers zwaar gestraft en direct naar Duitsland gestuurd.

Razzia op paarden en wagens

In onze buurt kregen de mensen bevel om ’s avonds om 6 uur bij de marechausseekazerne te komen aan de Vriezenveenseweg. De buurman moest zelf ook mee, met zijn paard en wagen. Maar hij had stiekem 2 van de 3 riempjes van het borstblad van het paard aan de achterkant doorgesneden. Toen ze een eindje op weg waren, wou een van de soldaten mennen. Hij gaf het paard een flinke tik, en daar knapten de riempjes en ging het paard! Het paard ervandoor, de soldaten en de buurman vielen op de weg. Door alle consternatie lette er niemand meer op de buurman en kon hij zich in de sloot laten glijden. Toen de stoet een eindje verder was, is hij hard weggelopen, de Venelanden in. De volgende morgen heeft hij zijn paard teruggevonden in een wei bij Vriezenveen. Zodoende was hij alleen zijn wagen kwijt. Omdat het aan het eind van de oorlog was, hadden de duitsers geen tijd meer om strafmaatregelen te nemen, anders was dit wel een zeer gevaarlijke actie geweest.

Deserteur

Er vond in 1944 een vuurgevecht plaats bij het abattoir in Almelo. Een Duitser werd geraakt door het afweergeschut, en was gewond aan zijn arm. Hij kwam in de Achterhoek aangelopen en zei dat hij wou deserteren. Wij hebben hem kleren gegeven die niet opvielen en hem de weg binnendoor gewezen naar Duitsland, want als hij door de Duitse soldaten gevonden werd, zou hij doodgeschoten worden.

Tommies

In 1944 vlogen bij ons Tommies over. Ze dachten dat ze verdachte personen zagen. Deze werden door de Engelsen beschoten met kogels die uit elkaar spatten.
Een van de mannen was helemaal doorzeefd met scherven, terwijl het onschuldige mensen waren die op weg waren naar Vriezenveen met de hond. De hond kwam alleen thuis, gewond, waardoor de familie wist dat er iets heel ergs gebeurd was.

Arbeitseinsatz

De Arbeitseinsatz begon hier in 1944. Alle mannen van 18 jaar die niet onmisbaar waren in de landbouw, moesten werken in Duitsland. Om dit te ontlopen gingen ze onderduiken bij de boeren. Als de duitsers de mensen hierbij betrapten werden ze flink gestraft, b.v. door het in brand steken van hun huis.

Evaquees

Er werden door heel veel boeren evaquees opgenomen. Dit waren kinderen uit het oorlogsgebied, die ernstig ondervoed waren. Veel van deze kinderen bleven hun hele leven dankbaar voor deze levensreddende opvang en velen hebben ook altijd contact met hun “redders” onderhouden.

Einde van de oorlog

Toen de oorlog ten einde was werden alle mensen die met de duitsers geheuld hadden, zoals door lid te zijn van de NSB, de NSKK, of nog erger de SS, gevangen genomen. Alleen degenen die de duitsers ook echt geholpen hadden b.v. door aanwijzingen te geven over verzetsstrijders, over Vrij Nederland, over onderduikers etc, soms met dodelijke afloop, werden op openbare bijeenkomsten berecht. In het centrum van bijna alle steden werd hen onder de ogen van heel veel mensen het hoofd kaal geschoren met de tondeuse. Hier beleefden de mensen veel lol aan. Degenen die (dodelijke) slachtoffers gemaakt hadden werden veroordeeld en kwamen in de gevangenis terecht.

 

Jan Löwik (1925 - 2011)